Toespraak Indië-herdenking Marum 15 augustus 2024
Van geboorte ben ik geen Groninger, de eerste 31 jaar van mijn leven bracht ik door in Zuid-Holland, in de Alblasserwaard. Het duurde 14 jaar voordat ik mijn eerste voetstap in de provincie Groningen zette. Ik was met mijn ouders op vakantie in Norg en we brachten een bezoek aan landgoed Nienoord. Vanaf mijn 20e kwam ik hier vaker omdat ik verkering kreeg met een Groningse.
Maar toe wij in 1991 van het drukke westen verhuisden naar het rustige en ruime Groningen en gingen wonen in Noordhorn, kwam ik erachter dat ik eigenlijk maar weinig wist van deze provincie en met name van de geschiedenis. Natuurlijk, we leerden wel rijtjes met plaatsnamen op de lagere school. Maar daar bleef het ook bij. Eén van de dingen die echt volkomen nieuw voor mij waren was de geschiedenis van het dorp Aduard en met name van het klooster wat daar heeft gestaan.
Dat de huidige Abdijkerk vroeger de ziekenzaal was van een enorm klooster, vrijwel zo groot als het huidige dorp, dat er een kerk stond die nog groter was dan de huidige Martinikerk in Groningen, dat de monniken zo’n enorme betekenis hadden voor het aanleggen van dijken en ontwikkeling van het gebied, en dat je toen kon studeren in Bologna, Oxford, Parijs en Aduard. Het was compleet nieuw voor mij. En als overtuigd protestant schaamde ik mij eigenlijk wel een beetje voor de beeldenstorm waardoor al dat moois verloren was gegaan.
Een soortgelijk ervaring had ik toen ik twee maanden geleden, als voorbereiding op de bijeenkomst van vanavond, kennis maakte met Tony en van hem het verhaal van Indische en Molukse Nederlanders te horen kreeg. Natuurlijk, ik wist wel dat Nederlands-Indië een kolonie van Nederland was geweest, dat de kinderen op school dezelfde rijtjes met plaatsnamen moesten leren als wij, en dat de dekolonisatie met veel strijd gepaard was gegaan. Ook de geschiedenis van de Molukkers kende ik en ik heb in de als wethouder van de gemeente Westerkwartier ook kennis mogen maken met de Molukse gemeenschap, hier in Marum.
Maar de verschillen tussen de bevolkingsgroepen en de gevolgen voor de manier waarop ze behandeld werden kende ik nauwelijks. En daar schaam ik me eigenlijk ook wel voor.
Het tweede gesprek met Tony maakte mij nog nieuwsgieriger en was voor mij aanleiding om mij in de afgelopen twee vakantieweken verder te verdiepen in de geschiedenis van Nederlands-Indië. Ik heb dat gedaan aan de hand van twee boeken, die u wellicht ook kent: Revolusi van David van Reybrouck en Lichter dan ik van Dido Michielsen.
Revolusi van David van Reybrouck schetst op een mooie manier de geschiedenis van Indonesië en de betekenis daarvan voor het ontstaan van de moderne wereld. Het voert te ver om er nu uitgebreid op in te gaan, maar ik noem een paar punten. Geografisch: het huidige Indonesië beslaat een achtste van de wereldbol, er wonen 280 miljoen mensen en het telt meer dan 13.000 eilanden, vergelijk dat eens met Nederland. Politiek: de conferentie van Bandung, de eerste bijeenkomst zonder wereldleiders uit het westen, was een mijlpaal in de wereldgeschiedenis, vergelijkbaar met de Franse revolutie, maar dan op wereldschaal. Maar het meest valt op de manier waarop vanuit Nederland naar Nederlands-Indië werd gekeken, als een kolonie met veel kostbare grondstoffen en goedkope of zelfs gratis arbeidskrachten. En we waren er nog trots op ook. In 2006 riep toenmalig minister-president Jan Peter Balkenende, nota bene afgestudeerd historicus, de tweede kamer nog op tot meer daadkracht en fierheid met een jubelende verwijzing naar de ‘VOC-mentaliteit’, terwijl al sinds 1621 bekend is dat de Verenigde Oost-Indische Compagnie verantwoordelijk was voor minstens één genocide. Het was dan ook niet verwonderlijk dat enkele parlementsleden verontwaardig begonnen te joelen, waarop de premier inderhaast toevoegde: ‘Toch?’.
Het tweede boek wat ik noemde raakte mij nog veel meer. In ‘Lichter dan ik’ beschrijft Dido Michielsen de geschiedenis van Isah, de dochter van de kleermaakster van de sultan. Zij groeit op in de gesloten gemeenschap van de Kraton, het vorstenverblijf in Djokja. Daarmee lijkt haar levensloop in de traditionele standenmaatschappij vast te staan. Maar zij accepteert dat niet en loopt weg. Ze wordt huishoudster en minnares van een Hollandse officier en ze krijgen samen twee kinderen. Ze hoopt dat hij haar ook ten huwelijk zal vragen, maar hij verlaat haar om in Nederland met een andere vrouw te trouwen. Zij en haar kinderen vinden onderdak bij vrienden van de officier, maar zij moet daarvoor haar moederschap opgeven, haar kinderen worden geadopteerd door de vrienden en zij mag blijven als baboe, verzorgster van kinderen die niet mogen weten dat zij hun moeder is. Als de kinderen groot zijn is ze niet meer nodig. Uiteindelijk sterft ze eenzaam, ze heeft haar moeder verloren, haar vader nooit gekend, haar kinderen niet meer kunnen vinden, zelfs haar naam heeft ze verloren.
Vanavond staan we samen stil bij het einde van de Tweede Wereldoorlog en bij het einde van de Japanse bezetting van voormalig Nederlands-Indië.
Maar liefst 300.000 Indische en Molukse Nederlanders zijn in de periode 1945-1958 noodgedwongen naar hier verscheept.
Het is goed dat we dit elk jaar herdenken, landelijk, tijdens de Nationale Herdenking in Den Haag, ook nu, met een rechtstreekse uitzending op televisie. Maar in Den Haag herdenkt men alleen de capitulatie. En het gebeurt op een groeiend aantal andere plaatsen in Nederland, zoals hier in Marum.
En op zo’n moment denken we aan al dat geweld, de concentratiekampen, martelingen, dwangarbeid, vernederingen, ziektes, honger. Zo erg dat de betrokken mensen er – net zoals de meeste van hun tijd- en lotgenoten – er niet over hebben willen praten. Niet over hebben kunnen praten.
Een deel hierin berust ook op schaamte. Het is je overkomen en toch schamen mensen zich voor wat hun is aangedaan. Daarom is het zo goed als we er woorden aan geven. Want waar het wordt uitgesproken en wordt benoemd, kan schaamte verdwijnen.
De oorlogservaringen in Nederlands-Indië en de grootschalige ontheemding die volgde, werken tot op de dag van vandaag door in onze samenleving. Daarbij gaat het om 2 miljoen Nederlanders die een Indisch oorlogsverhaal in de familie hebben. Dat zijn enorme aantallen.
De mensen die het aan den lijve hebben het nu nog meegemaakt, kunnen het nu nog vertellen, op papier zetten misschien. Dat is belangrijk voor hun kinderen, klein- en achterkleinkinderen. Zodat ook voor hen duidelijk wordt wat vader, moeder, opa en oma hebben meegemaakt. En waarom ze zijn zoals ze zijn.
In aansluiting op het in- en intrieste verhaal van Isah, noem ik twee groepen waarvan het goed is om extra aandacht te besteden aan trauma’s die zij hebben ervaren.
Allereerst de kinderen van de moeders die zwanger waren in het kamp. Zij hadden daardoor geen recht op hulpverlening voor hun trauma’s.
In de tweede plaats de slachtoffers van de blanke status cultuur in Indië. Isah was zo’n slachtoffer, ze hoorde niet bij de Nederlanders en niet bij de Indiërs, ze hoorde nergens bij. Want hoe meer Nederlands bloed, hoe meer status je had. Andere slachtoffers hiervan waren de broers van de ‘Amakmas’, ofwel in het Nederlands ‘het gouden kind’. Dit was meestal de broer, die blanker was dan de andere kinderen. Dit statussymbool deed de andere broers jarenlang in de schaduw van de broer zitten en dat had een enorme negatieve invloed op je leven en de verhouding met de vader.
Ik kom tot een afronding. U merkt dat de geschiedenis van de Indische en Molukse Nederlanders mij zeer geraakt heeft. Wat is het toch belangrijk dat mensen gelijk en gelijkwaardig zijn en behandeld worden. Wat is het goed dat in deze tijd aandacht is voor al die gevallen waarin dat in het verleden niet gebeurde. Dat er openlijk excuses worden gemaakt voor slavernij, onderdrukking, genocide, oorlog, haat en discriminatie. Soms hoor ik mensen zeggen: waarom zouden we dat doen, het is toch onze schuld niet? Op zich is dat waar, maar het was wel ons land, en onze toenmalige regering, onze voorouders die dit de voorouders van de Indische en Molukse Nederlanders aandeden. En daarom past ons bescheidenheid en respect.
Laten we samen zuinig zijn op de vrede en het respect voor elkaar. Want dat dit niet vanzelfsprekend is zien we dagelijks in Oekraïne, Gaza en vele andere landen. Maar ook in Nederland, op social media, in de pers en tot in de tweede kamer toe.
Het blijft zeer waardevol dat we hier jaarlijks samenkomen en herdenken. Het is mij een eer dat ik dat vanavond met u mag doen.
Bert Nederveen
Foto: de Streekkrant